Herinneringen

De stoombaggermolen “Frieland” was voorheen eigendom van de Friese baggermaatschappij Dikkerboom & Sybrandy.
De vroegere molenbaas, Joop Oost, geeft zijn herinneringen weer uit 1964:

“Een werkdag  van de bemanning van de “Friesland”.

Een groot deel van het personeel woonde met zijn gezin op een binnenschip dat omgebouwd was tot woonark. Deze ark lag altijd in de buurt van het werk.

Toen de molen nog met steenkool werd gestookt moest ik zaterdags en zondags ook naar de molen om het vuur bij te houden teneinde druk op de ketel te houden. Nadat de molen was omgebouwd naar oliestook was dat niet meer nodig.

In dagdienst van 12 uur werkend, werd de molen bediend door 5 of 6 man, afhankelijk van de baggersituatie.

Om 5.15 uur voeren we met het stoomsleepbootje “Corrie” naar de molen; daar aangekomen, om 5.40 uur beginnen we met smeren van de lieren.
Likkepotten vullen, met de oliesnip alle draaiende delen een drupje olie geven en met de radiatorkwast de drijfstangen en de lijbanen smeren met cilinderolie.
De cilinderkranen van de lieren openen om condenswater af te tappen; en even laten draaien om warm te worden.

Om 6.00 uur wordt op de knop in het lierenhok gedrukt en zet de machinist beneden de stoommachine die de emmerketting aandrijft in werking: het baggeren begint!

De lierman bij de voorzijlier houdt de handel tussen zijn knieën waarmee hij de stoomafsluiter bedient. Met de linkerhand aan de schaar bepaalt hij de draairichting van de lier. Met de rechterhand zet hij de draadtrommel op de andere zijde van de molen in het werk.
Het draaitempo van de lier bepaalt de verhaal snelheid en deze is afhankelijk van de sneedikte, de grondsoort en de emmersnelheid.

Als de molen zo met de lier aan het einde van de snee is gedraaid, wordt hij met de boeglier een eindje vooruit getrokken.
De boegdraad was 300 m lang en voorzien van een stokanker; de gele boeien werden gebruikt als drijvers van de boegdraad zodat deze mooi gestrekt met de molen heen en weer ging en niet over de bodem sleepte met het risico ergens achter te blijven haken.

Met de ladderlier werd de te baggeren diepte ingesteld: er werd altijd wat dieper gebaggerd dan de op te leveren diepte om rekening te houden met de ‘mors’.

Het werk werd ’s-avonds gestopt met één lege en één volle bak langs de molen: zo kon de molen ’s-ochtends meteen beginnen met in de lege bak te draaien en de sleepboot kon de volle bak wegbrengen. Zodra de bak vol was moest er weer een lege aan de andere kant liggen zodat men de klep kon overzetten en via de stortgoot over die kant kon laden.

De molenbaas stond in weer en wind op het voorschip. Hij gaf de man bij de zijlier aanwijzingen als de molen aan de kant was (aan het einde van de snee); ook gaf hij aan hoeveel ‘paltikken’ hij de molen vooruit moest pallen. Naast hem hing een koperen bel waarop hij een tik gaf ter attentie dat er iets moest gebeuren.

De achterman had een belangrijke functie: met de achterlier en de achterzijdraden ‘stuurde’ hij de molen. Deze stonden altijd en beetje naar achteren. Aan de zijkant van de snee gekomen draaide hij het achterschip nog een beetje door zodat de as van de molen in de richting van het boeganker kwam.

De emmersnelheid was m.n. afhankelijk van de grondsoort: in zachte grond was deze zo’n 23 emmers per minuut maar in harde grond zoals keileem of grind “kiepte” hij slechts 16 emmers.

De dekbemanning moesten de bakken langs de molen afmeren en verhalen op de verhaalkop van de zijlier. Zij bedienden ook de stortgoten en moesten de zijankers verzetten en dat alles terwijl de molen draaide! In een kanaal werden de zijdraden aan de wal verankerd in met de hand gegraven gaten met ‘katankers’ van 65 kilo! Alles met handkracht! En het moest snel gebeuren want de molen mocht niet stil vallen!

Het gebeurde wel eens dat er iets mis ging, b.v. als de emmerleiding “uit z’n hok” liep: d.w.z. dat de emmers naast het aandrijfzeskant terecht kwamen.
De stoommachine werd dan omgesteld zodat hij achteruit kon draaien; met een verhaaldraad boven aan de bok en een lege bak werd de molen scheef getrokken. Bij het terugdraaien van de emmerketting werd met stukken spoorbiels getracht de emmers weer op hun plek te krijgen.

In een stalen kist in het magazijn lag altijd een oud stuk spek met zwoerd, dat “groen en geel zag van ellende”. Dat werd gebruikt om lekkages te dichten in de baggerbakken: die kwamen nog wel eens met de kop op de achterhoek van de molen en liepen daarbij averij op.
Het nieuwe verse spek dat soms aan boord kwam aten we liever zelf op!

Om 9 uur kwam de machinist met een grote emaile koffiekan en zette die op de warme cilinder van de boeglier. Ieder kon dan naar behoefte een bakkie halen. Van 12 tot half 1 werd er geschaft. Van half 1 tot 6 uur werd er dan weer gewerkt maar het werd altijd later want de lege bak moest nog vol gedraaid worden.

Na de ladder aan de grond gezet te hebben, gingen we met de “Corrie” naar
ons woonschip en was de 12 urige werkdag dag ten einde.

November 2013.