Zonden van zwijntjesjagers komen aan ’t licht.
LEEUWARDEN, 10 Febr. 1948 In onze grachten draait op het ogenblik de grote baggermolen „Friesland” van Oudehaske. Dan hier, dan ginder ziet men het hoge gevaarte oprijzen tussen de huizen. De hoofdstedelingen kijken er met plezier naar. De renteniertjes, die in het zonnetje op de walkant staan, vervult het machtig bedrijf met trots. — Dat is nog eens werk! Knerpend gaan, de een na de ander, de zware emmers omhoog. Boodschappenjongens, die ook even halt hielden, zijn een en al belangstelling voor hetgeen door de baggerbakken naar boven wordt gebracht. — Het is stellig niet vleiend voor de Leeuwarders, want daar is héél wat bij. dat absoluut niet in een gracht thuis hoort, zoals oude ledikanten, lekke pannen, dito emmers e.a. En dan de fietsen! Die vormen nog ’t grootste contingent! Fietsen en onderdelen daarvan worden in zo groten getale door de molen opgevist, dat er reeds verscheidene baggerschuiten nodig waren om dit afval weg te voeren. Een kijker aan de kant herkende tussen zo’n lading fietsen nog zijn eigen karretje, dat hem twee jaar geleden ontstolen werd. Ontdaan van de kostbare banden, was het blijkbaar in de gracht geworpen. Ja, hoevele zonden van zwijntjesjagers zou de „Friesland” wel aan ’t licht brengen? Verscheidene bepaald. Want wat is gemakkelijker dan een gestolen fiets, nadat ze beroofd is van haar meest waardevolle onderdelen, op een donkere avond eenvoudig in de gracht te rijden! Het water sluit zich boven het corpus delicturn en zwijgt. Intussen worden de grachten aardig ruim. ’t Werd tijd ook, want zij bevatten soms meer modder dan water!